Fragment 2 uit Manhatan

Het indiaanse meisje Waupatukway is gevangengenomen. Ze is opgesloten in een cel van het fort Nieuw-Amsterdam. Peye werkt in het fort als klusjesjongen...

Hou je van voorlezen? Klik dan op   en luister naar Kevin


Een of twee keer per week werd Peye aan het werk gezet in de kleine gevangenis van het fort. Dat was meestal een smerig karweitje. In de cellen zaten vaak zeelieden opgesloten die dronken waren, of die in een herberg hadden gevochten. Overal lag kots en het stonk er.

Peye had een hekel aan dat werk, maar deze keer vroeg hij er zelf om. ‘Zal ik de cellen weer eens schoonmaken?’

De cipier keek hem verbaasd aan. ‘Je bent van de week toch al geweest?’

‘Ja, maar ik heb nu tijd over.’

‘Nou, ga dan je gang maar. Maar pas op, aan het einde van de gang zit een moordenares. Die is gevaarlijk. Blijf daar maar weg.’

Peye haalde een emmer en een zwabber en begon de cellengang te dweilen. In de voorste twee cellen zaten matrozen suf voor zich uit te staren. Daarna kwamen twee cellen die leegstonden en daarna de cel met de moordenares.

In hoog tempo dweilde Peye door de gang heen. Hij keek een paar keer om of ze hem vanuit het wachtlokaal in de gaten hielden. Toen hij er zeker van was dat niemand keek liep hij snel naar het einde van de gang.

Waupatukway zat op de grond, naast het bankje, nog onder de modder. Ze zag er slecht uit. Haar gezicht was flink geschaafd, en over haar voorhoofd liep een streep gestold bloed.

‘Hallo!’ fluisterde Peye.

Waupatukway stond op en liep naar de tralies.

E-e! Peye.’

‘Ken je me nog?’

Waupatukway knikte. ‘Ze gaan me doodmaken,’ zei ze.

‘Ja, ik moet een plan bedenken.’

‘Wat?’

‘Een plan. Om je hieruit te krijgen.’

Waupatukway fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik hoef geen plan. Doe de ijzeren deur open, dan kan ik weg.’

‘Dat kan ik niet. Dat mag ik niet.’

‘Wíl je me niet helpen?’

‘Ja, natuurlijk wil ik dat. Maar ik weet nog niet hoe.’

Waupatukway probeerde langs hem heen de gang in te kijken. ‘E-e. Doe de deur open.’

‘Maar ik heb geen sleutel en er zijn overal soldaten en…’

Hij hoorde voetstappen achter zich. Twee soldaten kwamen de gang in. Geschrokken stapte hij achteruit, tot hij met de rug tegen de muur stond.

De soldaten bekeken hem niet eens. Een van de twee had een sleutel en maakte de traliedeur van Waupatukways cel open.

Het meisje stond in een vechthouding, ineengedoken, met de knieën gebogen, alle spieren gespannen, alsof ze een poema was die elk moment op haar prooi kon springen.

‘Hé, rustig aan, jij,’ zei een van de soldaten. ‘We doen je niks. We nemen je alleen mee naar boven, naar meneer Kieft. Die wil jou zien.’

Nadat de soldaten Waupatukway hadden meegenomen, werd het stil in de cellengang. Peye ging op zijn emmer zitten. Wat zou er nu gaan gebeuren? De kans dat zijn vader het meisje zou laten gaan was klein, maar toch hoopte hij erop.

Hij hoefde niet lang te wachten. Al na een kwartier kwamen de soldaten terug. Waupatukway liep tussen hen in, het hoofd fier omhoog, alsof ze terugkwam van een overwinningstocht.

‘Wat gaat er gebeuren?’ vroeg Peye gespannen aan de voorste soldaat.

‘Wat denk je?’ zei de soldaat. Hij bewoog zijn duim langs zijn keel. ‘Morgenochtend sturen wij deze wilde naar de eeuwige jachtvelden.’

Terwijl de andere soldaat de celdeur openmaakte keek Waupatukway Peye strak aan. Het was alsof haar blik hem uitdaagde: je hebt toch beloofd dat je me zou helpen?

 

Lees verder in het boek!

 

 

Lees nog een fragment Heb je het eerste fragment al gelezen? Klik hier