Fragment 1 uit Manhatan

1643: Het schip waarop Peye naar Amerika vaart vergaat. De jongen komt in zee terecht, maar de kou en ellende worden hem teveel. Uren later vindt een indiaans meisje zijn lichaam op het strand...

Hou je van voorlezen? Klik dan op   en luister naar Rosella

Het meisje zat op haar knieën en keek naar het stille lichaam van de jongen. Hij lag op zijn zij, met zijn gezicht half in het zand. Hij was dood, dat zag ze zelfs zonder hem om te draaien. Zijn huid was doorschijnend wit en hij ademde niet.

"Ee-kee!" Wat erg! En ook eng, zo'n aangespoeld lijk op dit verlaten strand. Ze kon beter doorlopen, het lichaam gewoon laten liggen, als voedsel voor de meeuwen en de wolven  —  maar toen zag ze het touw waarmee de arm van de dode jongen vastzat aan een houten paal. Dat touw kon ze wel gebruiken.

Ze keek om zich heen en pakte een kromme tak. Met het uiteinde daarvan gaf ze het lichaam een duw. Er gebeurde niets. Toen haalde ze diep adem en pakte een been van de jongen vast. Met haar ogen dicht trok ze het lichaam een stukje het strand op.

Snel begon ze het touw los te knopen. Ondertussen keek ze steeds om zich heen, want erg veilig voelde ze zich niet op deze punt van Sewanhacky, het Lange Eiland.

Toen ze het touw had losgemaakt en opstond om het op te rollen, keek ze nog een keer naar het lichaam in het zand. Ze aarzelde, ze was nieuwsgierig, ze wilde het gezicht van die dode jongen toch zien. Met haar voet draaide ze het lichaam om. Het gezicht van de jongen was bedekt door kleverig zeewier en slierten geelwit haar.

Ze bukte zich en streek het haar en de rommel uit het gezicht van de dode jongen. Ze schrok van de aanraking, maar toen er niets gebeurde veegde ze ook nog voorzichtig het zand van de koude wangen.

De jongen was mager en zijn ogen waren dicht. Hij had een vriendelijk gezicht, maar het was vertrokken in een lelijke doodsgrijns. Ze schatte hem iets ouder dan zichzelf, maar hij was te jong om soldaat te kunnen zijn. Hij was wit, dus kwam hij vast van Manhatan, dat eiland aan de overkant. Daar woonden de soldaten en andere blanken, dicht op elkaar, in houten huizen, met een molen en een fort en kanonnen die lawaai maakten en waarmee ze mensen doodmaakten.

Het meisje voelde in de zakken van de jongen en vond een ring, een kleine zilveren ring, met het teken van een vogel erop. Dat was vast zijn totem, dacht ze, maar de gelukbrenger had niet geholpen, anders had de jongen hier niet dood op het strand gelegen.

Terwijl ze opstond en het ochtendlicht op de ring liet vallen, waardoor de vogel mooi glinsterde, hoorde ze een geluid. Heel zwak en haperend, als een laatste zuchtje van een stervend dier. Geschrokken keek ze omlaag. Maakte de jongen dat geluid?

Ze ging op haar knieën zitten, knoopte het hemd van de jongen open en legde haar oor op zijn ijskoude borst. Na een eeuwigheid hoorde ze een hartenklop. Of kwam die van haar eigen hart? Ze hield haar adem in en luisterde ingespannen. Toen hoorde ze het weer. En daarna weer.

"Kah-yah!"  Wonderbaarlijk! De jongen leefde nog.

 

Lees verder in het boek!

 

 

Lees nog een fragment Wil je nog een fragment lezen? Klik hier